Kerkelijke schuldbelijdenis over gebeurtenissen uit het verleden
Enige tijd geleden hebben verschillende protestantse kerken en gemeenschappen een zekere schuldbelijdenis uitgesproken naar de Joden. Sommigen formeel, anderen op persoonlijke titel. Er is op dit moment duidelijk een algemene schulderkenning op te merken t.a.v. de houding tegenover de Joden tijdens de tweede wereldoorlog. Vertegenwoordigers van verschillende reformatorische kerken spraken een ‘schuldbelijdenis’ richting het Joodse volk uit op de ambassade van Israël in Den Haag.
Deze dingen stemmen mij tot blijdschap. Dat brengt immers verootmoediging en getuigt van correctie. Een ootmoedige houding siert de kerk, zeker t.o.v. de Joden. En schulderkenning van de kerk is ook echt nodig, het is een respectvolle houding, maar vooral: Het werkt helend, naar binnen en naar buiten. De kerk neemt dan verantwoording en biedt daarmee betere perspectieven, zowel voor zichzelf als voor andere partijen/geloofsgemeenschappen.
Het zou mooi zijn als het een begin is van een meerdere schuldbelijdenissen van de kerk. Nu gaat het over “de nalatigheid van de kerken tijdens de tweede wereldoorlog.” Maar er is nog veel meer recht te zetten. Misschien is het een begin van een algemene bekering/terugkeer tot God. Zoals een persoonlijke bekering ook met schulderkenning begint. Zo kan de kerk ook tot vernieuwing komen.
Wanneer de kerk verder teruggaat in de geschiedenis en ook verantwoording neemt over andere gebeurtenissen, zou het ook helend werken voor het christendom. Vooral als schulderkenning ook in de breedte en in de diversiteit gedragen wordt en dat men elkaar hierin vindt op een aantal punten. De Kruisvaarders b.v. waren ook christenen; waar Protestanten toen nog als het ware Rooms-Katholiek waren. Protestanten en Rooms-Katholieken zouden elkaar hierin kunnen vinden. Ook daar moet verantwoording voor worden genomen. Christenen dragen wereldwijd een gezamenlijke verantwoording af van de geschiedenis. Iedereen beseft dat dit tot verootmoediging moet stemmen. Ergens delen we toch iets gemeen. Dat is Jezus Christus. Maar ook falen hebben we gemeen; geen kerkverband gaat vrijuit.
Schulderkenning terwijl je het niet hebt gedaan
Een collectieve schulderkenning van zaken uit het verleden is mooi. Toch zorgt dit voor discussie. Vragen als dat wij “toch niet schuldig kunnen zijn aan de situatie die zich in een totaal andere tijd heeft afgespeeld”, zijn dan te horen. Soms wordt het als een “te goedkoop gebaar” gezien. Of schuldbelijdenis uitspreken terwijl je tegenwoordig onrechtvaardig leeft kan natuurlijk niet. Zouden geluiden zoals deze niet kunnen voortkomen uit een gebrek aan persoonlijke schuldbelijdenis? Collectieve en persoonlijke schuldbelijdenis, het één kan niet zonder de ander.
De rechtgeaardheid van schuldbelijdenis ligt naar ik meen in een persoonlijke actuele schuldbelijdenis voor God. Heel wezenlijk en concreet in beleving. Schuld voor God is persoonlijk, net zoals heel de relatie tussen een ziel en God persoonlijk is. Niets is zo persoonlijk als dat. God weet en doorziet alles, tot op de bodem van het hart. Schuld voor God wordt ervaren als oneindig groot en roept uit: “Ik ben de grootste zondaar”. (1Tim. 1:15) Tegelijkertijd is daarbij niets zo groot als God in zijn barmhartigheid die schuldbelijdenis mogelijk maakt. En niets is zo groot als Jezus in wie alle vergeving ligt.
Persoonlijke schuldbelijdenis siert de mens in zijn eigen tijd. En collectieve schuldbelijdenis siert de groep of kerk. In wezen komt het uit God en uit liefde, te beginnen persoonlijk.
In de discussie is het verschil tussen het persoonlijke en het collectieve vaak een grijs gebied. Die discussie is niet nieuw. Die was er ook al onder het volk Israël toen ze in de problemen zaten in de periode van ballingschap.
Onderscheid tussen persoonlijke en collectieve schuldbelijdenis
De relatie tussen persoonlijke en collectieve schuld kan gevonden worden in de tijd van de profeten. Jeremia en Ezechiël schrijven erover. De vraag was toen of het de schuld was van hun voorgeslacht dat ze nu in ballingschap waren gekomen en tempel werd verwoest etc.
Er ontstond een spreekwoord onder het volk: “De vaders eten onrijpe druiven en de tanden van de kinderen worden stomp.” (Jer. 31:30) Wat zoveel betekent als: De vaders doen het niet goed en de kinderen worden er de dupe van. Dit was het algemene (collectieve) oordeel van God over het volk Israël. Maar velen gingen die woorden persoonlijk betrekken, alsof het vanwege de schuld was van de vaderen en niet hun eigen persoonlijke schuld, dat ze nu moesten lijden. Er werd geen goed onderscheid meer gezien in het collectieve en het persoonlijke. De verkeerde betekenis van spreekwoord, werd door de profeet Ezechiël rechtgezet. (Ez.18:2) Want: Elke ziel lijdt vanwege zijn eigen zonden. (Deut. 24:16) Daarover zal ook in de eerste plaats schuld moeten zijn.
Het lijden is vanwege de eigen zonden
Een kernbegrip uit de Torah “Een ieder zal om zijn zonde gedood worden.” (Deut. 24:16) is een belangrijk aspect in de discussie over schuldbelijdenis over zaken uit het verleden. Het geeft immers duidelijk aan dat we zelf zondig zijn; wij persoonlijk zijn niet schuldig voor de daden van anderen. Dit begrip ging de profeet Ezechiël uitleggen aan het volk Israël. In de tijd van Ezechiël begon het volk Israël de nadruk te leggen op de zonden van de voorvaderen, waardoor zij in ballingschap waren gekomen. De vinger van het volk Israël ging naar hun voorgeslacht: Zij waren de schuldigen. Zo gingen zij het spreekwoord “De vaders hebben onrijpe druiven gegeten, en de tanden der kinderen zijn stomp geworden” op een verkeerde manier toepassen. Het was natuurlijk niet goed dat Israël de beschuldigende vinger uitstak. God gaat door Ezechiël het volk waarschuwen: “Wat is ulieden, dat gij dit spreekwoord gebruikt van het land Israëls, zeggende: De vaders hebben onrijpe druiven gegeten, en de tanden der kinderen zijn stomp geworden? Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere HEERE, zo het ulieden meer gebeuren zal, dit spreekwoord in Israël te gebruiken! Ziet, alle zielen zijn Mijne; gelijk de ziel des vaders, alzo ook de ziel des zoons, zijn Mijne; de ziel, die zondigt, die zal sterven.” (Ez.18:2-4) Dit, en heel hoofdstuk 18, is een directe verwijzing naar Deut. 24:16. En de verklaring en de toepassing van Ezechiël is dat ieder om zijn eigen zonde al die ellende over zich heen krijgt. Hetzij door collectieve straffen of door persoonlijk onheil; God is daar vrijmachtig in. Job had een welvarend leven in zijn tijd en hij was zelfs een zeer rechtvaardig mens. Toch kwam er allerlei ellende over hem. Ook bij hem was het vanwege zijn persoonlijke zonden.
Hieruit kunnen we leren dat schuldbelijdenis altijd eerst een persoonlijke zaak is, anders is er immers geen schuld. Is dat het niet, dan kan er ook geen vergeving en verlossing plaatsvinden. Want de rechtvaardige “die zal niet sterven om de ongerechtigheid zijns vaders; hij zal gewisselijk leven.” (Ez.18:17) Is er geen persoonlijke schuldbelijdenis, dan kan er ook geen verantwoording worden genomen voor gebeurtenissen uit het verleden. Wanneer die verantwoording niet wordt genomen, kan men ook niet vrij komen van die gebeurtenissen.
Als het dan zo’n persoonlijke zaak is, kunnen we dan wel schuldbelijdenis doen voor verkeerde dingen die door ons voorgeslacht zijn gedaan?
Verantwoording nemen voor het geheel
De persoonlijke schulderkenning is altijd nodig; het is de basis van het erkennen van andere schuld. Het neemt het collectieve als verantwoording op zich. Niet omgekeerd, het begint met een persoonlijke schuldbelijdenis die God uitwerkt in het hart van een mens. Deze krachtige, door de Heilige Geest gewerkte overtuiging neemt het collectieve tot zich; zo iemand neemt de verantwoording, ook voor hetgeen zijn voorgeslacht heeft gedaan. Hij is in staat alle verantwoording op zich te nemen. Het gevolg daarvan zal altijd zijn: “Wij hebben gezondigd”, niet zij, niet het voorgeslacht.
Dit zien we b.v. bij de profeet Daniël. Hij spreekt zich uit met een collectieve schuldbelijdenis, en doet dat vanuit zijn persoonlijke beleving van die schuld: “Wij hebben gezondigd, en hebben onrecht gedaan, en goddelooslijk gehandeld, en gerebelleerd, met af te wijken van Uw geboden, en van Uw rechten.” (Dan.9:5) Dit wordt gezegd door Daniel die juist als een rechtvaardige van zijn tijd leefde. Daniel stelt zich in dit opzicht gelijk aan degenen uit zijn voorgeslacht die echt gezondigd hebben, zoals Achab en andere koningen die deden “wat kwaad was in de ogen des HEEREN” waardoor Jeruzalem werd verwoest.
Daniël kan en wil dit zo zeggen omdat hij zichzelf schuldig heeft bevonden voor God. Hij besefte dat hij al in zonden was ontvangen en geboren. (Ps. 51:7) Hij kende een persoonlijke schuldbelijdenis voor God. Daniel moest uiteindelijk ook sterven vanwege zijn eigen zonden. Hoewel het door genade voor hem een “rusten” was. (Dan.12:13)
Daniëls gebed omvatte naast het persoonlijke ook het collectieve. Dat is een bijzondere eigenschap die uit God komt, een bijzondere manifestatie van de liefde die het geheel zoekt te behouden. Een ziel die persoonlijke genade van God ervaart, zoekt dat te delen met zijn naaste. Hij geeft zich daarvoor over; hij neemt de schuld op zich.
Een volk kan de zegen en de vloek ervaren. De omstandigheden waarin een volk zich verkeerd, kunnen het gevolg zijn van de zonden van het voorgeslacht. Het is duidelijk dat God een volk straft vanwege haar collectieve zonden. Zeker een volk als Israël wat met God in een verbond is gekomen. Het kan een zware last zijn om onder die omstandigheden te leven. En dan gaat het over het collectieve. In dat opzicht gaat het spreekwoord van de onrijpe druiven en stompe tanden wel op en heeft het de juiste betekenis.
In het boek Jeremia wordt het spreekwoord gebruikt daar waar over de toekomstige, rechtvaardige tijd gesproken wordt: “Alzo zal Ik over hen waken, om te bouwen en te planten, spreekt de HEERE. In die dagen zullen zij niet meer zeggen: De vaders hebben onrijpe druiven gegeten, en der kinderen tanden zijn stomp geworden. Maar een iegelijk zal om zijn ongerechtigheid sterven; een ieder mens, die de onrijpe druiven eet, zijn tanden zullen stomp worden. Ziet, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat Ik met het huis van Israël en met het huis van Juda een nieuw verbond zal maken, etc.” (Jer. 31:28-31) Er komen dus betere omstandigheden voor het volk waar niet meer onder de straffen van het algemene collectieve oordeel zal worden geleefd.
Impliciet kan hier worden gezien dat wat het voorgeslacht heeft gedaan, verstrekkende gevolgen kan hebben voor latere geslachten. “Want Ik, de HEERE uw God, ben een ijverig God, Die de misdaad der vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde, en aan het vierde lid dergenen, die Mij haten.” (Ex.20:5)
Verantwoording nemen en nieuwe toekomst
Iemand die zijn schuld erkent kan ook de verantwoording van het voorgeslacht op zich nemen. En dit uiten in gebed. Deze schulderkenning is een zegen. Niet zo zeer om iets van vroeger recht te zetten want dat kan niet meer, dat is geschied. Maar om in het heden recht verder te gaan. Dat is de ultieme boodschap en uitwerking van schulderkenning.
Daniel kreeg op zijn gebed weliswaar geen verlossing in zijn tijd, maar hij kreeg wel bijzonder inzicht in de toekomstige verlossing en wanneer die zou plaatsvinden. Maar boven alles zag hij dat het zou gaan plaatsvinden. Dat moet hem tot grote troost geweest zijn. Daarmee kon hij en zijn volk, velen door de eeuwen heen en ook wij, verder leven in een vaste hoop.
Schulderkenning en belijdenis neemt de verantwoording over eerder gedane zaken. En dat geeft een vrijmaking van van die zaken. Als dat dan door de kerk als geheel wordt gedaan, collectief, dan maakt de kerk zich ook vrij van die zaak. Met de erkenning van het fout zijn, maakt zij zichzelf vrij voor het heden. Daarmee kunnen de kluisters van het verleden achtergelaten worden. Maar al te lang is geprobeerd de reputatie hoog te houden. Maar dat is niet nodig. Ook de kerk verkeerd in een gevallen toestand net als wij persoonlijk allemaal. Net als het volk Israël, ieder ten voorbeeld. Schulderkenning en berouw over de zonde maakt een nieuw begin, vol van nieuw leven. Leven uit God in de verzoening met met Hem. De is de weg die Hij voorstaat. Die weg zal ook de kerk moeten gaan, door ernstige schulderkenning, schuldbelijdenis en berouw over de zonde, waar tegelijker al direct het goede in ligt. Het nieuwe leven wat zich richting de toekomst ontwikkeld.
Terugkomend op de erkenning van “de nalatigheid van de kerken tijdens de tweede wereldoorlog”: Het is te hopen dat de schuldbelijdenis in de eerste plaats naar God uitgesproken wordt. Tegen Hem hebben wij gezondigd! Persoonlijk en als gemeente. Laten we hopen dat dit het begin is van een process van verzoening, van vereniging. Met schuldbesef zijn we in staat om 2000 jaar christendom op de juiste wijze kritisch te herzien. We moeten niet terug naar het verleden, maar met een erkenning van het verleden ons daarvan vrij maken en klaarmaken voor de toekomst.
Zeker ten opzichte van de Joden moeten wij niet denken dat wij het bij het rechte eind hebben. Herziening van het verleden is noodzakelijk. Eigenlijk blijft er maar één wonderlijke naam over, en dat is Jezus. En die moet steeds maar weer ontdekt worden. De kerk heeft helaas verkeerde dingen gedaan. Maar vooral ook veel goede dingen. Moge schuldbelijdenis ook gevonden worden onder de goede dingen van de kerk.